F: 7∙3 – 10,5 – 3,5 = 7
G: 4∙5 – 6 – 3 – 2,5 = 8,5
H: 8∙7 – 7,5 – 10,5 – 2,5 – 7,5 – 20 = 8
I: 4∙4 – 2 – 2 – 2 – 2 = 8
J: 3∙4 – 6 – 2 = 4
dm2
dm
Linker parallellogram: basis 2,5 cm, hoogte 3,2 cm
Rechter parallellogram: basis 3,8 cm, hoogte 2,1 cm.
De oppervlakte van het linker parallellogram is cm2.
De oppervlakte van het rechter parallellogram is cm2.
Dat de uitkomsten niet precies gelijk zijn, komt door meetfouten.
De hoogte die bij basis 4 cm hoort is 2,1 cm (als je het parallellogram in de juiste afmetingen tekent.) Dat geeft oppervlakte 8,4 cm2.
De hoogte die bij basis 3 cm hoort is 2,8 cm. Dat geeft oppervlakte 8,4 cm2
Zie het antwoord op vraag a.
basis 3 en hoogte 3,5 (gemeten) geeft oppervlakte 10,5 cm2
basis 3 en hoogte 2 (gemeten) geeft oppervlakte 6 cm2
De oppervlakte van is m2.
m
Ze hebben alledrie dezelfde oppervlakte. Dat komt omdat de figuren dezelfde basis en dezelfde hoogte hebben.
(De derde figuur moet voor dit argument in twee parallellogrammen verdeeld worden.)
Ze hebben alledrie oppervlakte 12. De derde figuur kun je verdelen in vier parallellogrammen, met oppervlakte 2, 4, 2 en 4.
De middelste figuur kun je (in gedachten) in dunne schijfjes verdelen. Dat zijn nagenoeg parallellogrammen en daarvan is de oppervlakte 2 keer de hoogte. De totale oppervlakte wordt dan 2 keer de som van al die hoogtes, dus 2 keer 6.
De oppervlakte is hoogstens 24, namelijk als de hoeken recht zijn, en kan willekeurig dicht bij 0 liggen als het parallellogram erg "plat" is (met twee hoeken van bijna )
De parallellogrammen hebben oppervlakte mm2, mm2 , mm2; zeg dat de oppervlakte van de parallellogrammen ongeveer 780 mm2 is.
De oppervlakte van de driehoek is dan de helft daarvan, dus (ongeveer) 390 mm2.
opp.
De zijde kun je berekenen, want . Dus , dus .
. Dus .
opp.
Teken de hoogtelijn en bereken de hoogte van de driehoek met de stelling van Pythagoras.
, dus .
opp. driehoek =
Een hellende kant is bij
Oppervlakte voorkant:
Oppervlakte hellende kant:
Totaal: dm2 m2
Inhoud dm3