Nee, ze verschillen flink in hoogte en nauwelijks (of niet) in de breedte.
Als we van de kleinste schaal uitgaan, dan zijn de vergrotingsfactoren voor de bovenkant en .
Voor de hoogte is dat: en .
De kleinste en de middelste zijn gelijkvormig.
m en m
, dus
, en , dus zijn de driehoeken gelijkvormig.
De gelijkvormigheidsfactor is .
en .
Het rechterstuk heeft ook hoeken van , en . De driehoeken hebben gelijke hoeken en zijn dus gelijkvormig.
Ja, de hele driehoek heeft ook hoeken van , en .
De twee oker gekleurde driehoeken zijn gelijkvormig, de bovenste zijde van de grote driehoek is 2 keer de onderste zijde van de kleine driehoek, dus de verhouding is .
(volgt uit b).
Zie a.
, want ligt op halve hoogte en op van de hoogte waarop ligt.
De blauwe driehoek is gelijkvormig met de hele. De vergrotingsfactor is: .
Dus , dus .
korter
De lengte van de schaduw noemen we , zie plaatje. De hele driehoek is gelijkvormig met de kleine. De vergrotingsfactor is .
Dus , dus meter.
Noem de drie schaduwen , en .
geeft m,
geeft m,
geeft m.
meter
is de plaats van de lantaarn.
Paaltje is het hoogst, want het staat dichter bij de lantaarn en heeft toch een even lange schaduw.
m
staat 4 meter van de lantaarn.
, geeft m.
Zie a.
De plaats van de lamp noemen we , dan is driehoek gelijkvormig met driehoek en de vergrotingsfactor is 2, dus 2 keer zo snel.
De plaats van het lampje noemen we .
De coördinaten van zijn ; in het vooraanzicht kun je bepalen: de blauwe driehoeken zijn gelijkvormig, de vergrotingsfactor is: , dus ligt op hoogte , dus .
Van naar moet je naar beneden, 1 naar voren en 1 naar links. Om van op het grondvlak te komen, moet je nog in die richting verder, dus nog naar voren en naar links. Je komt dan in: .
Dan moet het lampje in vlak liggen, dus op hoogte 6. (Noem het middelpunt van de bovenkant van de kubus , dan ligt lijn in vlak en snijdt de lijn op hoogte 6.)
Waarschijnlijk niet.
Dan komt de schaduw naar voren en hij wordt langer.
Tot op de hoogte van .
Dan komt er een bocht in de lijn van de schaduw: