In driehoek noemen we
de grootte |
van hoek |
α |
|
van hoek |
β |
|
van hoek |
γ |
de lengte |
van zijde |
|
|
van zijde |
|
|
van zijde |
|
Merk op dat:
de zijde met lengte tegenover hoek
ligt,
de zijde met lengte
tegenover hoek en
de zijde met lengte tegenover hoek .
![]() |
![]() |
Verder noemen we
het hoogtelijnstuk uit :
het hoogtelijnstuk uit :
het hoogtelijnstuk uit :
.
Hoek is stomp |
|
|
Hoek is recht |
|
|
Hoek is scherp |
|
|
In een rechthoekige driehoek is het midden van de schuine zijde het middelpunt van de omgeschreven cirkel van die rechthoekige driehoek.
Als het middelpunt van de omgeschreven cirkel van een driehoek op een zijde ligt, dan is de hoek tegenover die zijde recht.
Voor een stomp hoek spreken we af:
en
.
Dus:
Voorbeeld
Veronderstel .
Neem aan: .
De GR geeft , dus
of
.
Neem aan: .
De GR geeft , dus
.
Neem aan: .
De GR geeft , dus
.
De oppervlakte van driehoek is
(α)
=
(β)
=
(γ).
(α)
(β)
(γ)
De oppervlakte van een parallellogram met zijden en en een hoek α is: (α).
Geef alle lijnstukken in de figuur namen (letters), bekende zowel als onbekende.
Probeer één grootheid op twee verschillende manieren uit te drukken in de aldus benoemde lijnstukken.
De uitdrukkingen zijn gelijk, dat geeft een vergelijking.
Los de onbekende uit de vergelijking op. Dan is alles bekend in de figuur en het probleem opgelost.